Daniel wordt bij de koning geroepen om hem te helpen met iets bijzonders. Op de muur is door een grote hand in de lucht geschreven Mene, Mene, Tekel, Ufarsin. Daniel kan dit vertalen en uitleggen aan de koning. Daniel vertelt de koning dat God de koning heeft gewogen en hem te licht heeft bevonden. D.w.z. dat God de koning eigenlijk een waardeloze koning vindt. Hij doet niet wat God wil en hij zorgt niet goed voor zijn land en volk. God wil deze koning weg hebben. De koning luistert niet naar deze woorden en feest gezellig door. Dezelfde avond valt een ander volk het koninkrijk binnen en de koning sterft. De tekens aan de muur hadden de koning gewaarschuwd.
Met Daniel in de leeuwenkuil besluiten we de serie van Daniel. Daniel wil alleen tot God bidden. Door valse medewerkers aan het hof worden de wetten zo veranderd dat niemand meer tot een andere god dan de koning mag bidden. Daar gaat Daniel niet mee akkoord en blijft tot God bidden. Hiervoor is zijn straf: de leeuwenkuil. Maar ook nu zorgt God dat de bekken van de leeuwen gesloten blijven en Daniel veilig is. Van Daniel mogen we leren dat wie op God vertrouwt, zijn hulp en zorg mag verwachten.